|
Scene 1.
Eerst is er een asfaltweg, zo'n driehonderd kilometer lang, die vanaf Harare in oostelijke richting voert: links en rechts grote boerderijen,
glooiende akkers, sproei-installaties, welvaart, zo af en toe onderbroken
door wat hutjes die daar neergezet lijken door een decorbouwer van het
Arnhems Openluchtmuseum . Zo zien wij Afrika graag: pittoresk, maar niet
bedreigend anders, met wat kleine, vreemde accenten die eraan herinneren
dat we in Zimbabwe zijn en niet in Wales of daaromtrent. De droom van Ian
Smith en al die andere blanke Rhodesi‘rs lijkt hier nog betrekkelijk
ongeschonden: deze Afrikaanse grond is gekoloniseerd, onder de knie
gekregen, en zelfs de bamboes die langs de snelweg opduiken veranderen daar
weinig aan.
Dan versmalt de weg zich tot een enkel spoor, een smalle reep asfalt
waarop auto's moeizaam moeten manoeuvreren zodra zich een tegenligger
aandient. De bestuurders moeten dan tegelijkertijd uitwijken, alsof ze een
paso doble uitvoeren, en laten een kleine bomexplosie van rood zand achter.
De boerderijen zijn verdwenen, de grond is woest en ledig, (bijbelse
termen dringen zich vanzelf op) maar dan dient zich plotseling weer een
tankstation aan of de gevel van een winkel, waarop met vaste hand de
tekenen van beschaving zijn geschilderd (Coca Cola, BP, Fanta).
Uiteindelijk, na zo'n 400 kilometer is daar het bordje Gokwe, en dat stadje
doet onweerstaanbaar denken aan een oude wild west-film: laatste buitenpost
waar hedendaagse cowboys petroleum, lucifers en bier kunnen kopen, voordat
de bush het definitief wint van het asfalt.
Four wheel drives staan hier in de rij om hun tank te vullen, op de markt
wordt het laatste inkopen gedaan, en er is een postkantoor. Dit laatste
lijkt een obligate mededeling, maar is het niet; de eerst komende 200
kilometer kan er geen brief meer verzonden worden, geen telegram verstuurd,
dus wie nog een laatste bericht wil achterlaten aan de wereld moet het nu
doen.
Het districtskantoor, waar het provinciehoofd zetelt is nog gebouwd door
de Noord Koreanen: een cadeautje van het ene communistische volk aan het
andere, dat zich net bevrijd had van het blanke, imperialistische,
kapitalistische etc. etc. juk. Binnen zijn er lange gangen, bedekt met
onverwoestbaar linoleum, maar de rest van het interieur bleek minder
bestand tegen de tijd. Er zijn kranen op de wasbakken, de w.c.'s hebben
spoelbakken, maar het ontbreekt aan stromend water, en daarom staan er
overal plastic jerrycans, gevuld met iets dat in ieder geval niet drinkbaar
is.
Goed, verder: het laatste gebouw met meerdere verdiepingen en een lift die
het niet doet laten we achter ons, het asfalt houdt na verloop van tijd
vanzelf op en dan bevinden we ons op een zanderige vlakte, met een paar
stenen gebouwtjes en tientallen mannen, jongens, vrouwen die doelloos
lijken te wachten op de dingen die niet komen.
Nu wordt het tijd om over Cathy te vertellen, de vrouw die me hier mee
naar toe heeft genomen: ze stapt uit de jeep, en wordt meteen omringd door
kinderen, grootmoeders en zwarte jongens met van die kaki safari-hoeden op
hun hoofd, uit de tijd dat de Boeren nog oorlog voerden met de Engelsen.
Ze is blank en heel Engels om te zien, Cathy, een mooie vrouw die voor
straf een hele lelijke bril heeft opgezet, en ze staat de omringenden te
woord alsof ze een rol vervuld in een BBC documentaire. Really, Gosh,
Nooo, How appaling. Maar dat is schijn, want met vaste hand wijst ze de
mensen aan die mee mogen rijden in de landrover, jij, jij, en nee, jij niet.
Het is nog zo'n zestig kilometer naar Simchembu, het Tonga-dorp dat ze min
of meer geadopteerd heeft, al zou ze dat laatste woord zelf nooit gebruiken.
Aanvankelijk is er nog een zandweg, 30 kilometer per uur, raampjes dicht
tegen het stof, maar dan lijkt het alsof we op goed geluk wat bomen
ontwijken, zonder richting, plan of doel. Droog is de grond,
woestijnachtig, geen spoor van leven. In 1957 werden de Tonga's hier
naartoe gedeporteerd, op last van hogerhand, van blanke hand, die de stam
van de oevers van het Kariba-meer wegplukte en hier neerzette, in dit
stofnest. De Tonga's waren vissers, en dat zijn ze diep in hun hart
misschien nog steeds, behalve dan dat hier weinig te vangen valt, welk aas
je ook gebruikt.
De Rhodesische politie zag erop toe dat ze keurig in het reservaat bleven,
en iedereen die heimwee kreeg en probeerde terug te keren naar huis, naar
het meer werd opgepakt.
Er is maar een woord om te beschrijven wat er met een volk gebeurd, dat
van de ene op de andere dag in een verkeerd decor terecht komt: het
verkommert. Meer dan veertig jaar verveling, niets doen, wennen aan een
omgeving waar niet aan te wennen valt. De eerste keer dat Cathy in
Simchembu terecht kwam leek iedereen oud en afgeleefd, ook de kinderen die
horen te spelen met oude autobanden of andere dingen die voor het grijpen
liggen.. Deden ze niet. Ze zaten maar, acht jaar oud, te wachten op het
moment dat het nacht zou worden, en weer ochtend, en zo verder en zo voort.
Nu wil Cathy even heel duidelijk stellen dat zij geen missionaris is of
iets dergelijks: wil ik alsjeblieft begrijpen dat zij geen filantropie
bedrijft, niemand wil bekeren, geen pannetjes soep meeneemt? Nee, zeg ik,
natuurlijk, zo is het niet.
Ineens zijn daar als door een godswonder twee oleanders, in bloei, roze
bloemen aan weerszijden van het pad. We rijden langs twee stenen huisjes
waar de onderwijzers wonen, en stoppen bij de school. De scene lijkt zich
te herhalen: Cathy stapt uit en meteen verdringen zich tientallen mensen om
haar heen. Maar deze mensen hebben namen: Energy, 25 jaar oud, twee vrouwen
(speelt met de gedachte er een derde bij te nemen), officieuze leider van
het dorp, vertaler Engels-Tonga, schilder (strip-achtige tekeningen, Keith
Haring maar dan op z'n Afrikaans) en muzikant. Dat zijn een boel functies,
en als je Energy vroeger had gevraagd wie hij was en wat hij zoal deed, zou
hij geantwoord hebben: "Ik? Ach niks, ik ben arm, wat wil je, wat verwacht
je?"
Dan is er Rosemary, 35 jaar, 1 man, gestorven, vertaalster, danseres,
woordvoerdster van de vrouwen.
Knife, zelfde leeftijd, twee vrouwen, en nee, geen behoefte aan een derde,
vertaler, muzikant, schrijver vooral: hij is degene die de typemachine
gebruikt, die via Europa, Harare, Gokwe hier is beland. 's Nachts, als het
dorp donker is en er geen kaars meer brand hoor ik alleen het droge getik
van de Remmington.
Dit krijg ik van hem te lezen: "Poverty has a very bad effect on people's
minds and spirits. People develop negative attitudes and lose hope that
anything could change their lives. They develop unnecessary respect for
their bosses.They isolate themselves and never expect their ideas to be
heard. However, we are human beings with five senses."
Dit klinkt misschien als een eerste jaar student sociale academie die een
lesje opdreunt, maar het is aardig om te weten dat Knife twee jaar geleden
lezen noch schrijven kon. Cathy zegt dat ze hem toen nauwelijks kon
verstaan: zijn Engels was uiterst gebrekkig en hij sprak zo zacht, dat je
je altijd naar hem toe moest buigen om iets te horen.
Dat is veranderd: Knife spreekt geregeld het hele dorp toe, zo'n man,
vrouw, kind of dertig, en net als Rosemary en Energy doet hij dat met
krachtige stem.
Vrijheid van meningsuiting begint bij verstaanbaarheid: stemmen die niet
verstikt klinken, maar helder en duidelijk. Later worden het burgelijke
rechten, vastgelegd in de wet, maar eerst gaar het om zinnen als: "Ik
vind"... "Ik geloof dat er...." 'Volgens mij is het nodig dat..."
Een mening. Wat is er vanzelfsprekender dan een eigen, onvervreemdbare
mening? Maar in dit vergeten stuk van Zimbabwe, waar blanke noch zwarte
machthebbers belangstelling voor tonen (wat dat betreft is er voor de
Tonga's weinig veranderd onder Mugabe) is een mening net zo ongewoon als
een oleander die in bloei staat.
Maar sinds kort wemelt het van de meningen in het dorp, en dat heeft weer
van doen met Cathy, die daar ab-so-luut geen aanspraak op wil maken. Ze
heeft niets anders gedaan dan ontwikkelen wat in potentie al aanwezig was,
het is hun werk, het werk van de Tonga's, hooguit stimuleert ze.....
Goed, voor de allerlaatste keer: Cathy is geen missionaris, maar eerlijk
gezegd heeft ze wel degelijk een messianistische persoonlijkheid, en die
heeft ervoor gezorgd dat ze na een comfortabele jeugd in Durban, Zuid
Afrika, met veel braai, buitenhuizen en een academische graad in de
filosofie hier verzeild is geraakt.
Dit is haar idee: ze gelooft niet dat er eerst te vreten moet zijn,
voordat je van een moraal kan spreken, ze twijfelt aan de woorden van de
oude Brecht. En ook is ze er langzaam maar zeker van overtuigd geraakt dat
de standaard-vorm van ontwikkelingshulp per gironummer, 1,5 miljoen voor
een anoniem projekt in Gokwe, aangenomen? aangenomen - dat die niet werkt.
Ik zeg het nu in mijn eigen woorden: Cathy gelooft dat mensen ook honger
in hun hoofd kunnen hebben, en dat een mening soms net zo hard nodig is
als melk of mais. Ze heeft de mensen in het dorp een titel gegeven, een
taak: van apatische ,werkloze wezens zijn het ineens artiesten geworden,
vertalers, dichters: mensen die als het moet naar het lelijke districtkantoor
trekken in Gokwe, en daar vertellen wat eraan schort.
Er doemen nu een heleboel woorden op, regelrecht afkomstig uit de
zogenaamde zachte sector, die ik geprobeerd heb te vermijden: eigenwaarde,
zelfwaardering, zelf ontplooiing. Ze dragen de klank van zoethoudertjes in
zich, zeker hier, in dit niemandsland, waar nog geen suikerbiet wil
groeien, en waar je geen elektriciteitskabel of waterleiding zal aantreffen.
Maar toch: Energy, leider, Rosemary, vertaalster en Knife, schrijver: ze
zijn opgeleefd, ze vinden en willen van alles, en soms is er nog voldoende
te eten ook.
Dit dreigt een onverdragelijk sentimenteel verhaal te worden, met een
happy end en al, een promotie-spot voor de vrijheid van meningsuiting en
het belang van basis-democratie.
Daarom, tenslotte, nog een treurige anecdote: Michael is achttien,
voetballer, 1 vrouw, drager van een roze overhemd en eigenaar van een
walkman. De koptelefoon bungelt altijd om zijn nek, en dat is een gek
gezicht in Simchembu, waar in de verste verte geen batterijen te koop zijn,
laat staan bandjes uit de top 40.
Goh, vraag ik, hoe kom je daar aan.
Van zijn zus gekregen, die in de grote stad woont en met vakantie is
geweest in Zuid Afrika.
Mag ik even luisteren? En op het moment dat ik vraag, weet ik dat ik da
beter niet had kunnen doen.
Licht vertwijfelde blik op Michael's gezicht, maar hij houdt zich groot,
en zet de koptelefoon op mijn hoofd. Ik hoor niets.
Niets? zegt hij, gespeeld geschrokken.
Nee, niets.
Oef, dan moeten de batterijen ineens op zijn, stom, stom, morgen meteen
even nieuwe kopen.
Hij weet dat ik weet dat dat niet zal gebeuren.
Michael loopt al maanden met een koptelefoon om zijn nek, die is
aangesloten op een walkman die geen kik meer geeft.
Nou kan je zeggen: wat koop ik voor al die mooie praatjes, geef die jongen
geld, bandjes, dan heeft hij tenminste iets.
Maar met even veel recht zou je kunnen stellen dat Michael een kleinood
uit de echte, grote wereld met zich meedraagt, en dat hij via dat ding, dat
het niet doet, in verbinding staat met zijn leeftijdsgenoten in Harare,
Nairobi , Johannesburg en Amsterdam..
Ik denk dat Cathy voor de laatste redenering zou kiezen. Cathy?
Scene 2:
Per taxi naar een van die prettige buitenwijken van Harare: alles ziet er
omzoomd en parkachtig uit, langs de straten hoge muren waarachter de
gegoede burgerij zich verschanst heeft. Vroeger waren dat alleen blanken,
nu zijn dat ook zwarten. Maar omdat de verhouding tussen arm en rijk niet
echt verbeterd is, zijn de muren alleen maar hoger geworden, en de punten
op de hekken scherper. Nergens zag ik zulke uitgestrekte gazons, de tuinen
hebben de afmeting van voetbalvelden, Aerdenhout is er bekrompen bij. En
dan de terrassen: flexstones, zo ver het oog strekt, met hier en daar een
zitje.
Het is even zoeken, maar dan weet de chauffeur de Colenbranderroad te
vinden: weer zo'n ommuurde versting, licht roze geschilderd ditmaal. Het
hek staat open, de man kan zo de oprit oprijden.
Er hangen posters aan de luiken, in felle kleuren: over Aids, over Human
Rights en zelfs eentje over Lesbians. 'Wat is hier eigenlijk?' vraagt de
chauffeur bedeesd . "Dit is een bordeel" zeg ik "een jongensbordeel. Je moet hier betalen in
Duitse marken, dat is nu eenmaal zo bij homoseksuelen, die handelen in
buitenlands geld, omdat het altijd buitenlanders zijn. Nooit echte
Zimbabweanen. Je kan hier een jongen krijgen voor 300 DM per uur. Dat is
waanzinnig veel geld, zeker voor Zimbabwe, maar dat hebben die lui er graag
voor over.
De baas van dit bordeel is een blanke man, die zwarte jongens uit de
townships ronselt om zo fortuin te maken. Tegelijkertijd is die pooier erop
uit, om het land te ontwrichten, en weer dienstbaar te maken aan de
blanken, zoals het was onder Smith. Dit is een hol van verderf, een politieke slangenkuil, een club van ultra
reactionaire agitatoren."
Zo, nu heb ik in zijn geheel de Herald geciteerd, de regeringskrant van
Zimbabwe, waarin iedere ochtend weer te lezen valt waarom Mugabe gelijk
heeft en iedereen die tegen hem is tot de staatsgevaarlijken gerekend moet
worden.
"Maar zonder gekheid" zeg ik tegen de chauffeur, die inmiddels grote ogen
heeft opgezet en zich uit de voeten wil maken "dit is het kantoor van GALZ,
de Gays And Lesbians of Zimbabwe, en de jongens die je daar op het terras
ziet zitten zijn niet te koop, zelfs niet voor Duitse marken."
Het zal wel, hij weet het zonet nog niet, en voordat ik uitgesproken ben
is hij al weggestoven.
Zes mannen, een vrouw, allemaal zo rond de vijfentwintig. Hangen loom in
de stoelen, lezen wat, roddelen. Binnen zit een oudere man te werken achter
de computer, de enige blanke. En dan zie ik Steven, de vriend , die pas
geleden nog in Amsterdam was voor de Gay Games en nu Johannesburg aan de
lijn heeft. Hij omhelst me met telefoondraad en al. Zo klaar, gebaart hij,
een minuutje.
Ik blijf die avond op het terras rondhangen en de volgende dag zit ik er
weer. De samenstelling van de groep zal voortdurend wisselen, het is een
komen en gaan van bezoekers, drie kirrende koninginnen kruipen uit een oude
Kever, een vrouw op hoge hakken komt aangelopen met een stevige dame aan
haar zijde (de laatste is de keepster van het vrouwen-voetbalteam) en dan
staat Mohammed weer voor je neus, de bokser, met schouders als een stalen
balk.
Het zijn vrienden, kennissen, ze praten over wie met wie vrijt en had je
nog gehoord van gisteravond, en het zou allemaal niet zo bijzonder zijn,
als president Mugabe hen niet hoogstpersoonlijk tot staatsvijanden nummer 1
had uitgeroepen.
Dat is veel eer voor een ongeregeld groepje, dat eigenlijk maar een ding
wil: hardop kunnen zeggen wie of wat ze zijn, homo, lesbo, nicht, pot,
flikker, queen, butch -afijn, je geeft er maar een naam aan.
Maar dat mag niet in dit land, waar echte Afrikaanse mannen per definitie
geen homoseksueel kunnen zijn (het is een westerse aandoening, een ziekte
van blanken) en waar echte Afrikaanse vrouwen nooit aan sex denken,
hooguit aan de kinderen die er van moeten komen (twee graag, de regering
doet wel aan gezinsplanning).
Ze ontvangen dreigtelefoontjes, worden soms opgepakt door de politie omdat
ze zich in het openbaar overgegeven aan 'indecent behavior' -twee nichten
die 'unbeschreiblich weiblich' door de drukste winkelstraat van Harare
paraderen, en niets anders doen dan 'stand stilly' zoals het hier heet:
poses aannemen van de duurdere fotomodellen, vanonder hun oogwimpers naar
de voorbijgangers lonken, malle gebaartjes maken. Bloedlink, een aanslag op
het socialistische ideaal, daar staat minstens een nacht de cel in voor.
Ze hebben alle argumenten nu wel gehoord: dat ze zich bezig houden met
luxe problemen, in een land waar armoede heerst en analfabetisme. Maar ja,
zegt Matthew dan: zelf ook geboren in een township, zelf ook pas leren
lezen en schrijven op zijn vijftiende, en toch homo geworden.
Dat ze zich laten misbruiken door de voormalige blanke machthebbers:"
Ahhhh", gilt Kevin, "ik doe het alleen met grote zwarte mannen, denk erom".
Dat ze gedegenereerd zijn, verwesterd, ziek.
Steven hoeft daar eigenlijk weinig op terug te zeggen, want Steven is een
voetballer, van het allerstralendste Afrikaanse soort, met een agressief
macho-loopje: een blik op hem haalt veel bakerpraatjes onderuit.
Hoe klein en ongevaarlijk de GALZ-groep ook is, de leden passen niet in
het socialistische plan: ze spreken op eigen gezag, over hun eigen
verlangens, en dat is het begin van het einde voor een plan-economie,
waarin iedereen geacht wordt op te gaan in het collectief.
Hoe dan ook, ze hebben het voor elkaar gekregen dat Mugabe inmiddels over
de hele wereld te boek staat als de man die zei dat homoseksuelen minder
zijn dan varkens. Dat was niet zo leuk, ook niet voor die westerse
ontwikkelingswerkers, die het staatshoofd voordien nog hadden aangeprezen
als het grote voorbeeld voor zwart Afrika.
Steven is in 1995 naar Maastricht afgereisd, toen de president van
Zimbabwe daar zijn beruchte speech hield. Daar stond hij dan, de jonge
voetballer, als het zwarte varken van Afrika .
Nou, dat viel reuze mee, vond ook de internationale pers.
Ik vertel Steven tussen twee telefonades door over Cathy, over Simchembu
en over het voeltbalpartijtje dat ik zag tussen de jongens van het dorp
zonder, en de jongens met een T-shirt. De strijd tussen de blote en de
bedekte borstkassen eindigde overigens onbeslist.
'Weet je wat?' peinst hij 'als ik die Cathy eens zou kunnen ontmoeten...
misschien kan ik die Tonga's nog wat spel-techniek bijbrengen'.
Ik weet het, dit verhaal dreigt nu echt een 'tearjerker' te worden, maar
er wil me nu even niets te binnen schieten om op gepaste, tragische toon te
eindigen: de afspraak met Cathy is inmiddels rond, en het ziet ernaar uit
dat de luxe buitenwijk van Harare binnenkort een pact sluit met het
stoffige Tonga-land.
|